Opinie | Lucas Verweij
In dit opiniestuk constateert Lucas Verweij, zelf ontwerpdocent, dat de Nederlandse ontwerpopleidingen in een lastige positie zijn beland. De aantrekkingskracht van Dutch Design is uitgewerkt en buitenlandse studenten zijn mondiger geworden. Tegelijk is de roep om internationalisering aan het verstommen en wil de huidige regering juist het tegenovergestelde.
Toen Dutch Design aan het begin van de jaren negentig een substantieel exportproduct werd, profiteerde het Nederlandse ontwerponderwijs in haar slipstream flink mee. Dutch Design was nauw verweven met dit onderwijs. Onze opleidingen waren gedurfder, minder commercieel en minder conservatief dan de buitenlandse. De gepredikte ontwerphouding was vrijer, minder op het ambacht gericht en liet zich niet liet leiden door gewoontes binnen de ontwerpsector die internationaal vaak dominant waren. Het Nederlandse ontwerponderwijs was zodanig verstrengeld met Dutch Design dat het zowel moeder als dochter van dit fenomeen was. Generaties Dutch Designers werden geboren, gaven les en voedden weer nieuwe ontwerpers op.
Door die innige familieband kregen de Nederlandse ontwerpopleidingen bijna evenveel internationale aandacht als Dutch Design zelf en groeiden ze als kool. Die groei werd vooral veroorzaakt door studenten uit West- en Oost-Europa, Azië, Zuid-Amerika en Oceanië. De hausse viel samen met een door de overheid gewenste internationalisering van het onderwijs. De overheid, de opleidingsbesturen, de docenten en de studenten likten hun vingers af bij de expansie, de financiële mogelijkheden, de vele werkplekken voor docenten, de aandacht en de lof.
Ondertussen ging het de opleidingen waar nog uitsluitend in de moerstaal werd lesgegeven ook voor de wind. Ze kregen weliswaar minder aandacht, maar er was een stabiele markt voor studenten die in het Nederlands onderwezen wilden worden en Nederlandse klasgenoten wensten. Met name afdelingen van de HKU en ArtEZ sponnen garen in de luwte van de anderen. Aan die all Dutch opleidingen was het ontwerp vaak minder ‘Dutch Design’, wat misschien niet zo gek is als het lijkt: Montreal is ook Franser dan Parijs.
Ondertussen verliep deze eerste internationaliseringsgolf uitstekend: veel in Nederland opgeleide buitenlandse ontwerpers vestigden zich hier en werden succesvol – ‘Dutch Designers’ konden nu ook Duitsers, Koreanen en Canadezen zijn. In dit design-walhalla was niet alleen een goede opleiding te genieten maar ook een carrière op te bouwen. Er waren projecten, tentoonstellingen, subsidies, opdrachtgevers en er was discussie en debat. De ontwerpsector en het geïnternationaliseerde onderwijs beleefden een droomhuwelijk.
Kater
De sfeer is inmiddels flink omgeslagen en we bevinden ons vrij plotseling in een bittere relatiecrisis. De huwelijkse spanningen komen van verschillende kanten. Wat is er gebeurd?
De huidige generatie buitenlandse studenten heeft een emancipatoir ontwaken doorgemaakt dat hun perceptie van Dutch Design ingrijpend veranderd heeft. Ze hechten waarde aan hun culturele achtergrond en vragen hiervoor erkenning in de begeleiding en beoordeling. De vrijheid, brutaliteit en radicaliteit van de Nederlands ontwerpcultuur worden niet meer als zoete koek gegeten maar kritisch bevraagd. Daarbij wordt Dutch Design gezien als commercieel, overrompelend en ongevoelig voor lokale context. Conceptueel design wordt neokoloniaal genoemd, omdat het lokale context te weinig in acht neemt en het typisch westerse waarden op een voetstuk plaatst (post-materialisme, esthetiek, conceptualiteit).
Ook ligt vanuit rechtse hoek het grote aanbod aan Engelstalig onderwijs onder vuur. Is al dat Engels wel goed voor het onderwijs? Wat hebben we aan het opleiden van al die studenten die teruggaan naar Hannover, Hanoi en Hongkong? Het kost te veel geld, we zijn doorgeschoten. De huidige regering wil het onderwijs snel de-internationaliseren. Opleidingen moeten nu al aantonen dat een curriculum ook echt in het Engels gegeven wordt. Reizen van buitenlandse docenten worden soms niet meer vergoed. Meer maatregelen gaan volgen – voorspelbare ingrepen ingegeven door rechts populisme.
Tegelijkertijd is de verandering in de houding van de buitenlandse student steeds uitgesprokener geworden. Kortom, de buitenlandse studenten zijn de Nederlandse ontwerpopleidingen zat en de overheid is die studenten zat. De opleidingen zitten klem tussen beide.
Voor de Roemeense markt
Buitenlandse studenten maken aanspraak op een begeleiding die gevoelig is voor hun culturele en persoonlijke achtergrond. Maar als je die schijnbaar redelijke eis scherp doortrekt, leidt deze tot ingewikkelde dilemma’s: is het voldoende dat een ontwerp van een Roemeense student innovatief en cutting edge is in Roemenië of willen we dat het innovatief is naar ónze maatstaven en beoordelingscriteria? Mogen we wel eisen dat het in Nederland relevant is, want waarom zouden onze waarden prevaleren in internationaal onderwijs? Hetzelfde geld voor de esthetische criteria: wie mag bepalen wat er mooi is in Boekarest? Hoever gaat ons respect voor de afkomst van een student: hoort daar ook het waardepatroon voor een goed ontwerp bij? Bestaan er internationale, waardevrije toetsingscriteria? Waarschijnlijk net zomin als mensen ooit waardevrije overtuigingen hebben.
Er is ook fikse systeemkritiek van buitenlandse studenten. Aan enkele opleidingen is geprotesteerd tegen het management met het verwijt dat de administratie, de hoofden van opleidingen, de decanen en de directeuren vooral Nederlands zijn. Het beloofde internationale karakter van de opleidingen wordt terecht ‘versluierd Nederlands’ genoemd. Studenten nemen geen genoegen meer met een vage aanduiding als ‘internationaal’, ze stellen er concrete eisen aan.
Gastarbeiders en regenerative education
Deze ontwikkeling lijkt verdacht veel op de integratie van immigranten in de jaren zeventig. Gastarbeiders werden behandeld vanuit een dominant Nederlands perspectief, met het idee dat ze over niet al te lange tijd terug zouden keren naar hun land van herkomst. Buitenlandse ontwerpstudenten hebben eenzelfde ontwikkeling doorgemaakt. Ze willen geen gastenrechten maar respect, integratie en een volwaardige stem. Ze accepteren ook geen leidende (ontwerp)cultuur meer.
Critici stellen een alternatief voor dat ze regenerative education noemen, daarbij begrippen omarmend als ‘holistisch’, ‘lokaal verankerd’, ‘samenwerking’, ‘betrokkenheid’, ‘eigenwaarde’ en ‘verantwoordelijkheid’. Buitenlandse studentenwillen geholpen worden bij het verder ontwikkelen van een positie die ze al ingenomen hadden voordat ze naar Nederland kwamen. Het is gedaan met Dutch Design als begerenswaardig model voor buitenlandse studenten. Ze willen iets anders.
Ook voor docenten is dit moeilijk: kun je van hen verwachten dat ze de culturele achtergronden van alle studenten doorgronden in relatie tot de persoonlijke begeleiding? In hoeverre moeten zij de Soedanese man-vrouw verhoudingen begrijpen als ze een Soedanese student begeleiden? Mogen ze van die student verwachten dat hij of zij geïnteresseerd is in de gender-discussie die hier gevoerd wordt?
Docenten kunnen onmogelijk alles weten over de regionale conflicten, gebruiken en do’s en don’ts in andere landen. Het voor regenerative education vereiste diep internationale en cultureel waardevrije onderwijs kan domweg niet geleverd worden met de huidige aantallen studenten, het huidige aantal contacturen en de huidige organisatievormen. En geen enkele ontwerpdocent kan zijn eigen culturele vooroordelen ontlopen. Al helemaal omdat we komen uit een ‘predikermodel’, waarin er een dominante ontwerpideologie bestond. Kortom, een valse start voor het nieuwe, contextgevoelige internationale ontwerponderwijs.
De eens zo gelukkige Dutch Design familie is onherroepelijk uiteengevallen. Hierin ligt een belangrijke oorzaak voor de huidige onrust aan de meeste ontwerpopleidingen in Nederland. Er is een gapend gat ontstaan tussen de vraag naar internationaal ontwerponderwijs en het aanbod ervan. Dat gat is in een aantal jaren schrikbarend groot geworden. Het ziet ernaar uit dat deze ontwikkeling tot krimp gaat leiden, met alle gevolgen van dien: minder internationale geluiden in de opleidingen, minder culturele referenties voor de studenten, minder arbeidsplaatsen voor ontwerpers die een bijverdienste hadden in het onderwijs. Aan tenminste twee opleidingsinstituten zijn al drastische maatregelen afgekondigd: vanwege de voorziene krimp mag voorlopig niemand een vast dienstcontract aangeboden worden.
En hoe gaat het in deze situatie met de bovengenoemde all Dutch opleidingen, die nu meer in de schijnwerpers komen te staan? Zeker is dat zij met minder bedreigingen te maken hebben, maar de strijd om de Nederlandse student zal zich zeker intensiveren. In enquêtes worden deze opleidingen vaak goed gewaardeerd door studenten en alumni. Waren vroeger de buitenlandse studenten tevredener, inmiddels zijn studenten aan de Nederlandstalige opleidingen bovengemiddeld tevreden.
De liefdevolle relatie tussen de internationale student en het Nederlands ontwerponderwijs was een huwelijk dat behoorlijk lang heeft standgehouden en veel kinderen heeft voortgebracht. Maar nu lijken ze definitief uit elkaar gegroeid. Moeten ze voor de kinderen bij elkaar blijven? Zo ja, is er iemand die als relatietherapeut kan optreden?
Foto: Maaike Ronhaar